woensdag 6 mei 2020

De stadsdichter schreef werkelijk onberispelijke poëzie



De nieuwe stadsdichter schreef werkelijk onberispelijke poëzie.
Alle woorden stonden netjes in het gelid en het rijm stond netjes
aan het eind van de regel op z'n beurt te wachten. En met het ritme
was ook niets mis. De verzen blonken en roken naar lente en de
zinnen schitterden als kristal, hier was een dichter aan het werk
die verzen schreef met mes en vork. Een dichter die met twee woorden
sprak. Er zat een krul aan elke zin. Het zag er allemaal even piekfijn uit.
Hier polijstte hij nog even gauw een woord, daar blies hij een stofje weg.
Er was werkelijk geen vuiltje te bekennen, geen greintje morsigheid,
pijn, of armoe, was er op het papier te vinden. Geen nachtelijk glasgerinkel
of onvertogen woord in de marge. Nergens een kras, alles is gaaf.
Maar.
Er kleefde geen straat aan de dichter. Geen buitenwijk, geen achterbuurt.
En in de gedichten klonk geen hartenklop, ze roken stuk voor stuk
steriel naar niks. Kijk, daar zet hij weer, met zijn handschoenen
en fijn pincet, een zwierige punt op een sierlijke i,
van een onberispelijk maar bloedeloos gedicht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.